ATP
ATP, oftewel adenosinetrifosfaat, zit in de spieren. ATP bestaat uit een adenine molecuul met drie losse p’tjes, de trifosfaat.
Wanneer een spier contraheert/aanspant, heeft het energie nodig om dit te doen. Atp is nodig om deze energie te leveren. De hersenen sturen een seintje dat de spier zich moet aanspannen en energie moet leveren. Op dat moment gaat de ATP een van de drie p’tjes afstoten. Door deze afbraak komt er energie vrij. Die energie kan je lichaam gebruiken om een activiteit te doen. Uit adenosinetrifosfaat (ATP) ontstaat er adenosinedifostaat (ADP) plus een p’tje, een losse fosfaat molecuul*.
Energiewinning= van ATP naar ADP + p.
Atp kan je vergelijken met een volle batterij die energie levert. Tijdens een activiteit raakt de batterij leeg en dan heb je ADP+ P.
Hoe wordt de batterij weer opgeladen?
Naast ATP heeft het lichaam ook CP. CP is een C met een P eraan. Dit zijn ook moleculen die in dezelfde spieren zitten. Zodra ATP een P afstoot om energie te leveren voor een activiteit, blijft er ADP+P over. Dit P'tje zwerft rond. Maar het lichaam heeft meer energie nodig, en dan moet van de ADP een ATP gemaakt worden. De ADP heeft dus een extra P nodig. Op dat moment geeft de CP zijn P’tje aan de ADP, en wordt ADP ATP. Zo kan de ATP zijn P’tje weer afstoten, waardoor er energie vrijkomt.
Dit proces, genaamd ATPase (het proces van energie winning), is een direct beschikbare energie. Het kan direct plaatsvinden en gebeurt continue. ATP en CP zitten in de spieren, dus kan het direct worden gebruikt om energie te leveren.
De drie verbrandingssystemen worden gebruikt om ATPase te ondersteunen. ATPase is het energie winnen, maar dit proces kost ook weer energie. Deze energie wordt gehaald uit de drie verbrandingssystemen.